Met het ontstaan van steeds meer intercontinentale vervoers- en communicatiemogelijkheden raakt Nederland met de rest van de wereld economisch, politiek en cultureel vervlochten.
Rond de eeuwwisseling komen jaarlijks ongeveer 565 miljoen ton goederen Nederland binnen, waarvan ruim 70% over zee. Meer dan de helft wordt door Nederlandse bedrijven doorgevoerd naar het buitenland.
Wat de productie betreft is die er het meest bij gebaat, als daar geproduceerd wordt, waar dat het meest effectief is. In de jaren 1970 zien we dat versneld gebeuren in de auto-industrie; met name bij personenauto’s, die in toenemende mate uit Aziatische landen komen, zoals de Toyota Corolla. Ook de vliegtuig- en de railindustrie vindt tegenwoordig elders in de wereld plaats (Fokker en Werkspoor zijn verdwenen).
Na de Tweede Wereldoorlog ontstaat misschien wel de bekendste Nederlandse emigratiegolf. Vooral jonge stellen kiezen ervoor om een nieuw bestaan op te bouwen buiten Nederland. Hierbij spelen economische motieven een rol, maar ook angst voor het uitbreken van een Derde Wereldoorlog. Populaire bestemmingen zijn de Verenigde Staten, Canada, Australië, Nieuw-Zeeland en Zuid-Afrika.
De Benelux is de voorloper (oprichting 1944) van de Europese samenwerking in de Europese Gemeenschap van Kolen en Staal (EGKS) en de Europese Economische Gemeenschap (EEG). Deze samenwerking leidt tot toename van vervoer tussen, en internationale productie door, de lidstaten.
Al sinds de 16e eeuw bezat Nederland gekoloniseerde gebieden in onder meer Nederlands-Indië, het gebied dat we nu Indonesië noemen. Na vier jaar oorlog wordt Indonesië in 1949 officieel onafhankelijk. Voor het vervoer naar en in de overzeese gekoloniseerde gebieden zijn naast schepen ook vliegtuigen en treinen gebruikt.
Zakelijk en recreatief vervoer binnen Europa neemt gedurende de 20ste eeuw een grote vlucht. Dit wordt mogelijk door een steeds beter, maar vooral ook beter betaalbaar aanbod van vervoermiddelen.